voor Nazilla Rahmati
Je begint elke zin zonder te weten
of je hem ooit gaat afmaken.
Je plant elk festival zonder te weten
of het ooit zal doorgaan.
Je begint elke relatie
zonder te weten
of die ooit blijft duren.
We zeggen ‘tot straks’,
lenen voor jaren,
zweren voor eeuwig,
terwijl we niet meer kunnen beloven dan nu.
Als beloven al kan.
Ik had beloofd hier te staan.
Ik kon niet weten of dat zou lukken.
Het kan elk moment gedaan zijn.
En dan is dat zo.
Dan is daar niets aan te doen.
Ook al had je wel anders gewild.
Ook al had ik nog naar die voorstelling willen gaan.
Had ik nog gehoopt op een eerste kus.
Had ik nog gehoopt mijn zus te-
Gedaan.
Misschien had ik nog op reis willen gaan
naar verre landen
om mezelf iets te leren over de wereld,
of door de wereld te leren over mezelf.
Had ik nog willen opgroeien.
Nog willen zien
hoe kleine vingers zich om de mijne sluiten,
en denken:
‘Dit ben ik.
Dit zijn wij.
Jij bent wij.’
Misschien had ik mijn kinderen nog willen leren
wat mijn vader me leerde:
hoe onbaatzuchtig je kan zijn.
Misschien had ik dat woord nog willen leren:
‘onbaatzuchtig’.
Had ik nog een boek willen schrijven
met dat woord en dit moment erin.
Had ik er nog willen zijn
als mijn ouders,
niet meer goed te been,
nood hadden aan steun.
Misschien had ik nog
met verrimpelde vingers
hand in hand
over de dijk willen lopen.
Had ik de zin nog willen zoeken
van het leven,
van mezelf,
van dit alles,
van het elke dag opstaan,
van het blijven doorgaan,
van het elke keer weer,
en verder,
en nog,
opnieuw,
opnieuw.
Ik sta met mijn voeten in het zand.
De golven happen naar mijn tenen.
Ik zak dieper,
dieper weg,
en ik denk
dat dat wat start
en dat wat stopt,
dat dat de adem is.
De golfslag.
Dat het daardoor blijft bestaan.
Dat de zee nooit zo mooi zou zijn
moest je nergens kunnen aanmeren,
moest hij nergens stoppen.
Dan zouden wij er niet zijn
om hem te zien.
Misschien daarom
dat ellenlange voorstellingen
vaak een storm van applaus ontvangen.
We zijn blij dat het nog stopt.
Dat alles nog steeds eindig is.
Dat wij nog leven.
Dat wij nog lange dagen
waarbij avond, nacht en ochtend
zich tot een wazig geheel smeden,
extatisch kunnen praten over wilde plannen
waarin we de wereld redden,
‘Alles opnieuw’.
Wanhopig kunnen uithuilen
over later al lang vergeten liefdes.
‘Ik zie jullie allemaal zo graag’ roepen
en het menen.
Dat we nog kunnen afstuderen,
een lief vinden,
een huis,
dat we onszelf nog kunnen verrassen.
Nog kunnen opgroeien
tot wat we vroeger niet wilden dat we waren
om er dan toch maar blij mee te zijn.
Dat we nog kunnen kiezen:
het stopt nu.
Dat we iedereen nog kunnen zeggen
hoe graag en hoe veel en waarom-
Dat we onze zin nog kunnen afmaken.
Dat we alle zinnen kunnen afmaken.
Alles uitspreken.
Overal geweest zijn.
Alles gezien.
Dat we de zon kunnen oproepen.
De maan kunnen tikken.
De liefde bezingen.
Onze liefde bezongen weten.
Hoor,
ik praat nog steeds.
Dat is het mooie:
dat alles kan stoppen
en het desondanks niet doet.
Dat we desondanks doorgaan
alsof alles steeds doorgaat.
Dat we met elke daad
dat geloof weer uitdrukken.
Met de tickets die we kopen,
de brikken melk in onze koelkast,
de zaadjes in de tuin,
met elke todo-list,
al het geplan,
elk aanzoek,
zelfs elke stap in een wankele boot,
drukken we ons geloof in de toekomst uit.
We kunnen niet beloven dat we er morgen zijn.
We kunnen niet beloven terug te bellen.
En toch beloven we het.
Telkens weer
maken we loze beloften,
vol vertrouwen.
Ik leerde deze speech,
want ik ging hem ook zeggen.
Je kocht een treinticket,
want je ging nog naar hier.
Je leerde rijden.
Je leerde fietsen.
Leerde spreken,
leerde kussen.
Je leerde de betekenis van hypotheken,
belastingbrieven,
verzekeringen.
Je leerde Nederlands.
Leerde falen,
leerde vallen,
leerde lopen,
kruipen,
rollen,
zitten.
Ik sta met mijn voeten in de zee.
Ik kan ze niet meer zien.
Mijn tenen zijn verzand.
Ik sta met mijn voeten in het strand.
En de zee die stroomt,
start en stopt.
Aan de diepte van mijn voeten
kan ik de tijd meten:
zo lang ben ik hier al.
Mijn enkel is weg.
En pas als het strand
zich happend rond mijn hoofd zou sluiten,
dan pas is het gedaan.
Ik beweeg
-een kleine daad,
niet eens bewust-
en het strand barst rond mijn voeten.
Ik zie weer teen.
We starten elke dag
Al wat we doen draagt de toekomst in zich.
Zegt niet:
‘we waren hier’,
maar zegt
‘we blijven hier’.
We voorspellen de toekomst en maken ze.
Ik deed al veel.
Ik opende mijn ogen.
Ik opende een festival.
Ik overwon de zee.